Een klooster vol skeletten Lima, Peru 10-14 oktober 2000 In de vier maanden per jaar dat er geen mist boven Lima hangt, komt de zon nauwelijks door de smog heen. Veel daglicht zien de 8 miljoen Limeños dus niet. In de 16e eeuw is de stad gesticht door de Spaanse conquistador Fernando Pizarro en tussen de moderne kantoren en flatgebouwen zijn nog her en der Spaanse koloniale huizen te zien. We staan op het punt om ons bij het verlaten van het vliegveld tussen de wild gebarende en smekende taxichauffeurs te storten. Een halfronde metalen leuning houdt hen weg van de ingang, als voetballers bij het nemen van een strafschop. Daarbinnen is het dus een safe haven voor de zojuist gearriveerde bezoekers. Per jaar ´doen´een half miljoen toeristen Peru aan, maar daar is vandaag niet veel van te merken. Uit het niets springt D. voor ons op. Verwaaid hoofd, ogen half dicht, bril waar hij normaal contactlenzen draagt. Een brede grijns: "Sorry, door 2 wekkers heen geslapen!". Het is 6 uur in de ochtend, dus we vinden het al heel wat dat ´ie er überhaupt is. Hij sleurt ons door het cordon taxino´s
naar zijn eigen gecharterde taxi. We persen de rugzakken achterin het Toyotaatje
en rammelen op weg naar Miraflores.
Nog steeds zeggen de inwoners van Miraflores: "We gaan naar Lima". We rijden langs de zee en het grijze strand en vervolgens draaien we links met een grote boog een retro-koloniale weg op. Aan beide kanten een hoge muur van grote ´Parijse´ stenen. In het midden van de rijbaan liggen betonnen platen en aan de zijkanten (waar de autowielen dus overheen gaan) zijn grote ronde rotsblokken in de grond geperst. Het lijkt op een weg in het oude deel van Florence. Mooi en ook effectief. Om te voorkomen dat zijn Toyota uit elkaar trilt, rijdt de taxino met een slakkengangetje. De weg slingert zich omhoog de stad in en na twee minuten zijn we bij het hotel dat D. geregeld heeft. Het is nog vroeg, maar de stad is al ontploft in een pandemonium van claxons, automotoren en collectivo´s met uit de schuifdeuren hangende jongetjes die luidkeels de van toepassing zijnde bestemming roepen: "Arequipatacnawilsonarequipa!". Mannen in blauwe hesjes met een groot dollarteken erop wapperen met biljetten en rekenmachines. Een marktkoopman richt zijn stalletje van 2 meter hoog en een halve meter breed in met pastelkleurige truien. In tegenstelling tot in Nederland waar je van geluk mag spreken als het een taxichauffeur behaagt voor je te stoppen, vecht men hier voor de klandizie. Om de aandacht van de potentiële klant te trekken, wordt er stevig op losgetoeterd. 1 op de 2 auto´s is een lege taxi, wat dus een enorme kakafonie oplevert. Het hotel is bedompt, de beheerder is aardig en doet hard zijn best om klantvriendelijk te zijn. De kamer is goddank niet aan de straatkant. We eten een smakelijk ontbijtje en kletsen wat bij. We voelen ons eigenlijk wel fit, dus we stappen in een collectivo naar de stad. Om 12 uur is de Wisseling van de
Wacht, een nogal langdradige folkloristische procedure, waarbij besnorde
mannen in paarsrode laat-19e eeuwse uniformen heen en weer paraderen en
op trambones blazen. Het geheel speelt zich af op het met een traliewerk
omgeven plein voor het presidentiële paleis. Als ik me omdraai, komt
een paar honderd boeren met spandoeken het Plaza de Armes oplopen. Ze hebben
takken bij zich die wat weg hebben van olijftakken. Wellicht om te tonen
dat ze in vrede komen of als symbool van hun boer-zijn. De politie had
hen blijkbaar al verwacht, want uit de zijstraten komen lange rijen gehelmde
agenten met schilden het plein op.
Lima is een moderne stad, die tot
tien jaar geleden was vergeven van bedelaars en zwarte dieseldampen en
waar het huisvuil zich opstapelde vanwege een niet-functionerende ophaaldienst.
De Peruaanse Nobelprijswinnaar voor de Literatuur Mario Vargas Llosa schreef
ooit met gevoel voor dramatiek: "Als men in Lima woont, moet men aan de
ellende en het vuil gewend raken, gek worden of zich van het leven beroven".
We slenteren wat door de Jirón
de la Unión, de Kalverstraat van Lima en komen uit op de Puenta
de Piedra, een brug over de Rimac, waarop eenbenigen met opgeblazen rode
hoofden - van de zon - kammen en insectipens verkopen of naast een weegschaal
zitten. De brug ligt net buiten de non-bedel-en-straatverkoopzône.
We blijven een paar dagen in Lima
om te acclimatiseren.
Het Inquisitie Museum is gratis en
toont de creativiteit van de 17e eeuwse Spaanse clerus bij het afstraffen
van niet-christelijk gedrag. Een ratelende señora leidt ons langs
alle martelwerktuigen en doet de werking van de watermethode en de rekbank
in geuren en kleuren uit de doeken. Wassen beelden met van pijn vertrokken
gezichten laten niets meer aan de fantasie over.
We eten goed en goedkoop bij de chifa. De Chinees dus. Soep met miehoen voor een paar gulden. (De munteenheid in Peru is overigens de sol oftewel ´zon´). Het Peruaanse menu bestaat verder vooral uit vis en groente, maar typische gerechten zijn toch wel de cuy en de pisco sour. Een cuy is een cavia en een pisco sour een soort tequila met opgeklopt eiwitschuim. Het Museo Oro (Goudmuseum) ligt dusdanig
verstopt in een buitenwijk dat zelfs de taxichauffeur het niet weet te
vinden. De Spanjaarden veroverden het gebied niet voor niets op de Inca´s:
het puilde uit van goud en zilver en Peru was tot het begin van de negentiende
eeuw de grootste goudproducent ter wereld. Het museum biedt een bont scala
aan historische voorwerpen.
In Larco Mar, aan de zee waaien we uit. Een verzameling hippe restaurants, koffieshops en gokhallen op een rots die 50 meter boven de zee uitsteekt. Het strand ligt ver en grijs onder ons, maar schijnt toch populair te zijn in de weekends. Na vier dagen vertrekken we naar het Noorden. Arno de Vries, Huaráz, Peru, 20 oktober 2000. |